Toelichting: Rekenvoorbeeld. De uitgaven van kopers zijn gebaseerd op een 30-jaars annuïtaire hypotheek van 300 duizend euro met een rente van 2%. De rente wordt tegen het hoogste tarief afgetrokken en er wordt een eigenwoningforfait betaald. Hierbij wordt rekening gehouden met de voorgenomen afbouw van de renteaftrek en van de Wet Hillen. Overige lasten bestaan uit onderhoudskosten (verondersteld op 1% van de woningwaarde), de opstalverzekering, de OZB en de kosten koper (verondersteld op 6%) en zijn verdeeld over 30 jaar. De aanvangshuur is gelijk aan 5% van de woningwaarde. De huren en woningwaarde stijgen in dit voorbeeld jaarlijks met 2%. Bij de huurder is geen rekening gehouden met een eventuele makelaarscommissie.
De rol van inkomensnormen en fiscaliteit
Zowel huizenkopers als huurders hebben te maken met inkomensnormen die hun woonuitgaven begrenzen. Zo worden de maandelijkse hypotheekbetalingen begrensd door de leennormen die worden vastgesteld in de Regeling hypothecair krediet na advies van het Nibud. Deze leennormen worden door kopers soms als ongewenst knellend ervaren, maar zijn juist daardoor een belangrijke factor die prijsopdrijving in de koopmarkt beperkt en koopwoningen meer betaalbaar houden. Hoewel verhuurders in het vrije segment vaak ook inkomenseisen stellen – zoals een vereiste om bruto 4 of 5 keer de huur te verdienen – zijn deze eisen niet wettelijk verankerd. In de praktijk zorgen deze eisen ervoor dat startende huurders bij aanvang van hun contract min of meer vergelijkbare maandlasten hebben als startende kopers (in procenten van hun inkomen). Huurders zijn dan echter meer geld kwijt, omdat de maandlasten van kopers deels uit aflossing (vermogensopbouw) bestaan. Als huurders maandelijks hetzelfde bedrag zouden sparen als het bedrag dat kopers aflossen, ervaren zij bovendien als extra nadeel dat zij hierover meer belasting betalen (vermogen in de eigen woning wordt niet in box 3 belast maar vermogen daarbuiten wel).
Verkleinen kostenverschil verhoogt welvaart
De hoge kosten van huren treffen vooral starters en andere huishoudens die te veel verdienen om sociaal te huren maar te weinig financiële middelen hebben om een huis te kopen. Dit kostenverschil tussen koop en huur heeft nadelen vanuit macro-economisch perspectief, omdat dit kopen stimuleert en de ontwikkeling van de huurmarkt belemmert. Een goed functionerende huurmarkt heeft echter verschillende voordelen, zoals meer verhuisflexibiliteit, minder schuldopbouw bij huishoudens, beter gediversifieerde vermogensopbouw, en een stabielere economie. Het verkleinen van het kostenverschil tussen kopen en huren brengt beide markten meer in balans en verhoogt daarmee de welvaart. Een belangrijke stap hiertoe is om de fiscale verschillen tussen huren en kopen geleidelijk volledig af te bouwen, door het eigenwoningforfait stapsgewijs te verhogen of de woning (en hypotheekschuld) in geleidelijke stappen te verplaatsen naar box 3. Kopers die vermogen opbouwen in de eigen woning ontvangen dan niet langer een fiscaal voordeel ten opzichte van huurders die op andere wijze sparen en extra belastingopbrengsten kunnen worden gebruikt om andere belastingen te verlagen. Als woningprijzen minder worden opgedreven door belastingvoordelen draagt dat potentieel ook bij aan de betaalbaarheid van huren, doordat verhuurders bij structureel lagere prijsniveaus minder huur hoeven te vragen om aan hun rendementseis te voldoen. Het vergroten van de aantrekkelijkheid van huren draagt bovendien bij aan de gewenste uitbreiding van het nu nog kleine vrije huursegment.