Spaarmotieven verschillen tussen MKB en GB
De spaarmotieven verschillen sterk. Bij het MKB, dat voor een belangrijk deel in handen is van directeur-grootaandeelhouders (DGAs), hangt het spaaroverschot deels samen met fiscale prikkels voor DGAs om winst in te houden. Doordat een DGA zowel werknemer, eigenaar als bestuurder is binnen het bedrijf, beschikt de DGA in de praktijk over vele mogelijkheden voor zogenoemde ‘belastingplanning’. Daarnaast is het MKB sinds de financiële crisis meer gaan sparen om een groter deel van zijn investeringen te financieren met interne middelen. Hier speelt mogelijk mee dat het MKB minder afhankelijk wil zijn van bancaire kredietverlening, omdat de beschikbaarheid van deze financieringsbron tijdens de crisis geringer bleek te zijn. Tegelijkertijd zijn er ook aanwijzingen voor knelpunten in de markt voor MKB-krediet. Zo is het renteverschil tussen kleine (MKB-)leningen en grote (GB-)leningen sinds de financiële crisis gestegen en sindsdien aanhoudend hoog gebleven. Ook ten opzichte van het eurogebied geldt dat het renteverschil tussen kleine en grote leningen in Nederland relatief groot is.
Bij het GB gaan hoge besparingen gepaard met grote investeringen, zij het in het buitenland. Het spaaroverschot van het GB, dat voor zo’n 85% is gelokaliseerd bij Nederlandse multinationals, hangt vooral samen met een toename van directe buitenlandse investeringen. Bij de berekening van het spaaroverschot worden wel de binnenlandse investeringen in mindering gebracht op de besparingen, maar niet de buitenlandse investeringen. Een sterke aanwezigheid van hoofdkantoren van multinationals heeft zodoende een opwaarts effect op het spaaroverschot van een land. In Nederland zijn relatief veel hoofdkantoren van multinationals gevestigd. Dit komt deels door het aantrekkelijke fiscale klimaat, hoewel hierbij ook andere factoren een rol spelen.
Aanknopingspunten voor beleid
Het inzicht dat de oorzaken voor het spaaroverschot wezenlijk verschillen, kan worden gebruikt om beleidsrichtingen te verkennen die onderliggende economische verstoringen kunnen verminderen en zodoende aangrijpen bij de structurele oorzaken van het spaaroverschot van Nederlandse bedrijven. De beleidsrichtingen zijn in deze studie niet uitgebreid onderzocht en dienen daarom te worden beschouwd als indicatief.
Gericht op het MKB kan dan gedacht worden aan het nader bekijken, en waar nodig aanpassen, van de fiscale regelgeving voor DGAs. Daarnaast is het wenselijk om eventuele knelpunten in de kredietverlening aan het MKB te verminderen. De oprichting van een kredietregister kan mogelijk helpen om transactiekosten bij kredietverlening te verlagen en daarmee het effectieve kredietaanbod te verbreden. Verder kan de daling van de AIQ bij het MKB een indicatie zijn van het bestaan van loonruimte bij bepaalde bedrijven. Bij het GB hangt het spaaroverschot vooral samen met toenemende buitenlandse investeringen, wat niet direct wijst op een onevenwichtigheid. Wel lijken de grote financiële stromen tussen dochter- en moederbedrijven van Nederlandse en buitenlandse multinationals deels fiscaal gerelateerd. Voor zover hiermee dubbele belastingheffing wordt voorkomen is die niet onwenselijk. Nader onderzoek is echter nodig om te kijken in hoeverre dit ook gedreven wordt door belastingontwijking. Dit laatste kan de belastinggrondslag ondermijnen, belastingcompetitie tussen landen in de hand werken en het level playing field tussen MKB en GB verstoren door verschillen in lastendruk.