Verschuivingen in aanbod en vraag
Het begin van de coronapandemie en de lockdowns zorgden voor een lager aanbod van en een lagere vraag naar goederen en diensten (fase 1). Figuur 1 laat zien dat dit leidde tot een scherpe daling van het bruto binnenlands product en een lagere inflatie. In fase 2 herstelde de vraag door de gedeeltelijke heropening van de economie en doordat overheden het bedrijfsleven ondersteunden. Tegelijkertijd bleef het aanbod achter, bijvoorbeeld doordat zeecontainers op de verkeerde plaatsen stonden en door tekorten aan computerchips en arbeidskrachten. De combinatie van aantrekkende vraag en achterblijvend aanbod leidde tot een bbp dat terugveerde tot nabij het pre-coronaniveau, maar met een hogere inflatie.
In de derde fase zorgde een combinatie van verstoringen in het aanbod van goederen en diensten en een verder aantrekkende vraag voor nog meer prijsstijgingen. Het aanbod in vooral de Europese economie had te lijden onder een scherpe stijging van de energieprijzen, met name gasprijzen. Dit gebeurde al in het najaar van 2021, in aanloop naar de Russische inval in Oekraïne en werd na die inval op 24 februari 2022 versterkt. Producenten rekenden hogere productiekosten door aan hun afnemers om hun winstmarges op peil te houden. Steeds meer mensen gingen bovendien meer uren werken en minder sparen, wat leidde tot een sterke groei van de consumptie. De krappe arbeidsmarkt belemmerde de uitbreiding van het aanbod, terwijl prijzen verder stegen.
De invloed van vraag- en aanbodschokken op inflatie
Met behulp van een econometrisch model kunnen we de invloed van vraag- en aanbod op inflatie nauwkeuriger onderscheiden. In de economie betekent een vraagschok dat consumenten en bedrijven meer of minder willen kopen en een aanbodschok dat producenten meer of minder willen aanbieden. Positieve vraagschokken onderscheiden zich van positieve aanbodschokken doordat ze leiden tot meer productie en hogere inflatie, terwijl positieve aanbodschokken leiden tot meer productie met een lagere inflatie. Omdat energieprijzen een belangrijke rol spelen, identificeren we ook nog een aparte energie-aanbodschok.
Figuur 2 toont de door het model geschatte bijdrage van vraag-, aanbod- en energieschokken aan de geharmoniseerde inflatie (inclusief energie en voeding). In de eerste fase zien we een combinatie van negatieve vraagschokken die inflatie laten dalen en negatieve aanbodschokken die inflatie doen stijgen. Per saldo domineren de vraagschokken en daalt de inflatie. Bij de heropening van de economie in de tweede fase herstelt het aanbod gedeeltelijk (wat zorgt voor lagere inflatiedruk) en neemt de vraag sterk toe. Aan het einde van deze fase dragen ook hogere energieprijzen door beperkt energieaanbod bij aan hogere inflatie. In de derde fase stijgen energieprijzen verder door beperking van het energieaanbod, terwijl aanbodbeperkingen en sterke vraag ook bijdragen aan hogere inflatie.
Figuur 2 Bijdrage vraag-, aanbod- en energieschok aan inflatie in fase 1, 2 en 3