Impact aanbod- en vraagschok op krimp productie beide even zwaar
De COVID-19 pandemie kan worden gezien als zowel een aanbodschok als een vraagschok. Enerzijds worden, aan de aanbodkant, werkplekken gesloten om verspreiding van het virus tegen te gaan, waardoor de productie deels stil komt te liggen. Deze aanbodeffecten kunnen worden versterkt indien ook gehele (grensoverschrijdende) productieketens worden verstoord. Anderzijds, aan de vraagkant, gaan huishoudens minder vaak de deur uit, bijvoorbeeld vanwege contact-beperkende maatregelen of de angst om besmet te raken, waardoor de consumptie afneemt. Een toename in de werkloosheid en een daling in het inkomen kunnen deze vraageffecten verder vergroten.
Voor een effectief stabilisatiebeleid is het van belang om te weten hoe groot de aanbodeffecten zijn ten opzichte van de vraageffecten. Een grote uitval aan de aanbodkant vereist immers een andere beleidsreactie dan een sterke vraaguitval. Ook voor monetair beleid is de relatieve omvang van aanbod- en vraagschokken relevant, omdat inflatie doorgaans anders reageert op een aanbodschok dan op een vraagschok.
In het tweede kwartaal was er, ten opzichte van de eerste drie maanden van dit jaar, sprake van een scherpe krimp in de Nederlands productie als gevolg van de pandemie en de daarmee samenhangende contact-beperkende maatregelen. Ook in de meeste bedrijfssectoren heeft de pandemie geleid tot een flinke afname in economische activiteit. In Figuur 1 wordt de productiegroei in het tweede kwartaal opgesplitst in het deel dat kan worden verklaard door aanbodschokken en vraagschokken, zowel op landelijk niveau (bovenste rij) als sectorniveau. De aanbod- en vraagschokken worden geïdentificeerd op basis van conventionele economische theorie: een positieve aanbodschok is een schok die leidt tot een stijging in de productie en een daling in het prijsniveau, terwijl een positieve vraagschok zowel de productie als het prijsniveau verhoogt. Door deze restricties op te leggen kunnen de aanbod- en vraagschokken met een econometrisch model worden geschat. Uit Figuur 1 blijkt dat negatieve aanbod- en vraagschokken over het algemeen ongeveer evenveel hebben bijgedragen aan de economische krimp in de maanden april tot en met juni. De hardst getroffen sectoren zijn Cultuur, sport en recreatie, Handel, vervoer, opslag en horeca en Zakelijke dienstverlening. Dit volgt uit het feit dat contact-beperkende maatregelen voornamelijk betrekking hadden op de dienstverlening en omdat Nederland een relatief open economie is waarin internationale handel een grote rol speelt. In de sector Informatie en communicatie was sprake van een kleine positieve vraagschok, wat te maken kan hebben met een toename in de vraag naar telewerk-gerelateerde diensten.