Netto inleg neemt fors toe
De jaarlijkse netto inleg van spaargeld is sinds 2009, toen die 14 miljard euro bedroeg, niet zo hoog geweest. Een verklaring hiervoor is dat de netto inkomens flink zijn gegroeid. Dat de netto inleg van spaargeld toch toeneemt ondanks de relatief lage rente er op, kan verder worden verklaard door het spaardoel-effect: voor eenzelfde gewenst eindbedrag is bij een lagere rentevergoeding meer spaargeld nodig. Ook het voorzorg-motief kan meespelen, dus dat huishoudens meer gaan sparen uit onzekerheid over de economie en eigen financiën.
Anders dan de netto inleg, is de bijgeschreven rente als gevolg van de dalende rente afgenomen van 1,4 miljard euro in 2018 naar 1,2 miljard euro in 2019. Hiermee zet de dalende trend die sinds 2012 waarneembaar is, zich voort. Eind 2019 kwam de gemiddelde rente op deposito’s met vaste looptijd en vrij opneembare spaarrekeningen uit op 0,37 procent, 9 basispunten lager dan een jaar eerder.
Meeste spaargeld op vrij opneembare spaarrekeningen
Van de 368 miljard euro spaargeld stond 313 miljard euro (85%) op vrij opneembare spaarrekeningen. De overige 55 miljard euro stond op deposito’s met vaste looptijd, waaronder ook bijvoorbeeld bouwdeposito’s en rekeningen ten behoeve van spaarhypotheken of spaarloonregelingen vallen.
Over heel 2019 was de netto inleg van vrij opneembare spaarrekeningen hoger dan in 2018 (11,4 miljard euro tegen 4,5 miljard euro). De netto inleg van deposito’s met vaste looptijd was daarentegen juist lager (0,8 miljard euro tegen 1,1 miljard euro). Mogelijk dat huishoudens de huidige relatief geringe rentevergoeding op deposito’s met vaste looptijd niet op vinden wegen tegen de lagere flexibiliteit en de moeite die het kost om geld over te zetten. Ook de toename van de direct opeisbare tegoeden van huishoudens op bijvoorbeeld hun betaalrekening wijst daar op. In december 2018 stond nog voor 68 miljard euro uit aan direct opeisbare tegoeden, in december 2019 voor 77 miljard euro, een toename van 13%.