Antwoord:
Uitgangspunt is dat de transitie-effecten worden bepaald op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid. Dat volgt voor netto-profijt berekeningen uit artikel 46c, lid 3 aanhef Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit uitvoering Pw en Wvb).
In beginsel sluit een pensioenuitvoerder bij het berekenen van netto profijt effect aan bij het op 30 juni 2022 in de actuariële en bedrijfstechnische nota vastgelegde beleidskader en financiële toezichtkaderbeleid. Dat volgt uit artikel 46c, derde lid onder a Besluit uitvoering Pw en Wvb. In de modellering van de huidige pensioenovereenkomst worden eventuele beleidswijzigingen die met het oog op de transitie naar het nieuwe stelsel zijn doorgevoerd buiten beschouwing gelaten.
Daarmee is het beleid zoals dat zou gelden zonder aanpassingen voor de toegroei naar het nieuwe stelsel de benchmark voor de generatie-effecten in termen van netto-profijt. Dit geldt voor het indexatie-, kortings-, premie- en beleggingsbeleid.
Een pensioenuitvoerder kan, op grond van artikel 46c, lid 3, onder d Besluit uitvoering Pw en Wvb voor de uitvoering van de volledige prognosehorizon afwijken van het fondsbeleid zoals dat is vastgelegd in de actuariële en bedrijfstechnische nota of in de opdrachtbevestiging, waarbij dit uitsluitend mogelijk is indien dit leidt tot een realistischere invulling op langere termijn.
Voor zover sprake is van incomplete beleidsonderdelen (beleidskeuzes die niet van tevoren zijn vastgelegd) voor de uitvoering van de volledige prognosehorizon worden op grond van artikel 46c, derde lid, onderdeel c Besluit uitvoering Pw en Wvb realistische aannames gehanteerd. Hierbij wordt te allen tijde voldaan aan de huidige wet- en regelgeving en aan de wet- en regelgeving voor het nieuwe pensioencontract. Het is niet toegestaan te anticiperen op toekomstige wet- en regelgeving.
Voor de pensioenverwachting in scenario’s geldt dat deze transitie-effecten, die gebruikt worden in de besluitvorming door sociale partners en pensioenfonds, ook zo realistisch mogelijk zijn om de transitie-effecten in kaart te brengen. Voor een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid zijn uitgangspunten:
- De pensioenuitvoerder zorgt ervoor dat de verhouding tussen de feitelijke premie en de kostendekkende premie in de modellering van het FTK voldoende realistisch is in de context van de uitvoeringsovereenkomst (tussen wetgever en pensioenuitvoerder) over diverse (extreme) scenario’s.
- Niet-structurele prestaties, zoals (niet-structurele) premiekortingen, bijstortingen en terugstortingen, worden expliciet gemodelleerd zodat de ontwikkeling van het vermogen zo realistisch mogelijk wordt weergeven.
- Een pensioenuitvoerder kan in de modellering uitgaan van een dynamisch premiebeleid en/of dynamisch beleggingsbeleid indien dit realistisch is.
- Vereenvoudigingen en aannames zijn bij de berekeningen toegestaan zolang dit geen significante impact heeft op de uitkomsten. Deze impact kan bijvoorbeeld worden bepaald door de gevoeligheid van een aanname op de uitkomsten te analyseren.