Antwoord:
Verzekeraars kunnen met risicolimiteringstechnieken risico’s die zij lopen limiteren. Of de limitering leidt tot een lager solvabiliteitskapitaalvereiste, hangt af van de vraag of de risicolimiteringstechniek aan de betreffende Solvency II-vereisten voldoet. De waardering van de risicolimiteringstechniek op de Solvency II balans is afhankelijk van het type risicolimiteringstechniek dat de verzekeraar kiest.
Onder het begrip ‘risicolimiteringstechnieken’ vallen alle technieken waarmee een verzekeraar risico’s geheel of gedeeltelijk overdraagt aan een andere partij (zie de definitie in artikel 13, punt 36 van de Solvency II Richtlijn). Als de verzekeraar niet daadwerkelijk risico overdraagt, is er geen sprake van een risicolimiteringstechniek.
Afhankelijk van de gekozen risicolimiteringstechniek en of sprake is van toepassing van de standaardformule of een intern model gelden verschillende bepalingen en aandachtspunten:
- Solvabiliteitskapitaalvereiste: Voor verzekeraars die de standaardformule hanteren voor de berekening van hun solvabiliteitskapitaalvereiste gelden andere vereisten voor de erkenning van de mitigatie door de risicolimiteringstechniek dan voor verzekeraars die een intern model voor die berekening gebruiken. Voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste maakt het geen verschil of de verzekeraar gebruik maakt van een financieel instrument, herverzekering, special purpose vehicle of ander instrument als risicolimiteringstechniek. Wel gelden voor de berekening met de standaardformule specifieke aanvullende eisen voor deze types risicolimiteringstechnieken.
- Waardering en risicomarge: Verzekeraars die gebruik maken van een herverzekering of special purpose vehicle gebruiken een andere waarderingsmethode voor deze instrumenten dan verzekeraars die gebruik maken van een financieel instrument of andere risicolimiteringstechniek. Dit heeft ook consequenties voor de risicomarge. Of een verzekeraar gebruikmaakt van de standaardformule of een intern model hanteert, maakt geen verschil voor de waardering en de wijze waarop de verzekeraar de risicomarge bepaalt.
Berekening solvabiliteitskapitaalvereiste met de standaardformule
Voor erkenning van het risicolimiterende effect van de risicolimiteringstechniek onder de standaardformule gelden als uitgangspunt de criteria van de artikelen 209 en 210 van de Solvency II Verordening.
Een van de vereisten is dat de contractuele regeling die geldt voor de risicolimiteringstechniek niet resulteert in materieel basisrisico of in de creatie van andere risico's, tenzij dit bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste wordt weergegeven (artikel 210, leden 2 en 3 van de Solvency II Verordening). Dit wil zeggen: als er sprake is van materieel basisrisico of andere risico’s, dan zou dit ook naar voren moeten komen in de voorgeschreven berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste volgens de standaardformule, anders zou de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste dit basisrisico of andere risico’s niet reflecteren. Als er niet aan dat vereiste is voldaan, neemt de verzekeraar het risicolimiterende effect van de regeling in het geheel niet mee bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste. De EIOPA ‘Richtsnoeren voor het basisrisico’ (EIOPA-BoS-14/172) zijn beschikbaar om te bepalen of het basisrisico wel of niet materieel is. Materieel basisrisico kan onder andere ontstaan als gevolg van:
- het verschil tussen de verzekeringsverplichtingen van de verzekeraar en de basis voor de instrumenten (bijvoorbeeld landelijke sterfte in plaats van de sterfte in de portefeuille bij mitigatie van het langlevenrisico)
- eventuele voortijdige beëindigingsopties
- eventuele projecties, vooruitberekeningen en andere schattingsmethoden om de uitbetaling van het afdekkingsinstrument vast te stellen (zoals commutatiemechanismen)
Als er sprake is van non-proportionele herverzekering, dan kan dat een oorzaak zijn van materieel (basis-)risico dat niet door de standaardformule wordt gereflecteerd. De standaardformule voorziet echter al in een correctie in het geval van non-proportionele herverzekering, zie voor deze situatie artikelen 117(3) en 148(3) van de Solvency II Verordening voor de berekening van het premie- en reserverisico in het schadeverzekeringsbedrijf en NSLT-ziekteverzekeringsbedrijf. In die gevallen reflecteren die modules de risico's uit hoofde van de non-proportionele herverzekering al en ontstaan als gevolg van de non-proportionele herverzekering dus geen basisrisico's. Dit betekent overigens niet dat er geen andere oorzaken voor materieel basisrisico kunnen zijn; ook betekent dit niet automatisch dat de betreffende non-proportionele module in de standaardformule passend is voor het risico, na deze non-proportionele herverzekering.
Daarnaast gelden, afhankelijk van het type instrument dat de verzekeraar gebruikt om een risico te limiteren, specifieke aanvullende eisen:
- Voor risicolimitering via herverzekering of een special purpose vehicle is artikel 211 van de Solvency II Verordening van toepassing.
- Bij gebruik van een financieel instrument is artikel 212 van de Solvency II Verordening van belang.
Afhankelijk van de status van de tegenpartij kunnen ook de criteria in artikel 213 van de Solvency II Verordening van toepassing zijn voor de erkenning van het risicolimiterende effect van de risicolimiteringstechniek.
Berekening solvabiliteitskapitaalvereiste met een intern model:
Voor erkenning van het risicolimiterende effect van de risicolimiteringstechniek bij een levensverzekeraar met een intern model zijn de criteria van artikel 235 van de Solvency II Verordening van toepassing. Lid 1 van dit artikel omschrijft situaties waarin de verzekeraar het risicolimiterende effect van de risicolimiteringstechniek niet erkent in het interne model en dus niet tot een reductie van het solvabiliteitskapitaalvereiste leidt.
In tegenstelling tot de standaardformule geldt voor de erkenning van risicolimiteringstechnieken in interne modellen niet expliciet dat geen materieel basisrisico mag ontstaan of dat nieuwe risico’s mogen worden gecreëerd die niet worden weergegeven in het solvabiliteitskapitaalvereiste. Echter, artikel 235, lid 3 van de Solvency II Verordening bepaalt dat dergelijke risico’s niet correct in het interne model tot uitdrukking komen, tenzij het interne model rekening houdt met een eventuele verminderde doeltreffendheid van de risicolimiteringstechniek. Dit kan bijvoorbeeld door het basisrisico of de nieuwe risico’s expliciet te modelleren in het interne model.
Waardering en risicomarge herverzekering en special purpose vehicle:
Indien de verzekeraar verzekeringstechnische risico’s overdraagt aan een andere (her-)verzekeraar via een herverzekeringsovereenkomst of met een overeenkomst overdraagt aan een special purpose vehicle, als bedoeld in artikel 211 van de Solvency II Verordening, gelden voor de waardering van de bedragen die de verzekeraar kan verhalen, artikel 3:67 Wft en artikelen 41 en 42 van de Solvency II Verordening. Daarnaast bevatten de EIOPA ‘Richtsnoeren voor de waardering van technische voorzieningen’ (EIOPA-BoS-14/166) relevante informatie, zie de daarin opgenomen richtsnoeren 78 tot en met 81. Voor de waardering van bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en special purpose vehicles kunnen worden verhaald, geldt een correctie voor de verwachte verliezen door wanbetaling van de tegenpartij.
Bij de berekening van de risicomarge veronderstelt de verzekeraar dat de referentieonderneming volgens artikel 38 van de Solvency II Verordening de overeenkomst met de (her )verzekeraar of special purpose vehicle ter afdekking van het risico overneemt. Dit resulteert in een verlaging van de risicomarge ten opzichte van de situatie zonder deze instrumenten.
Waardering en risicomarge financieel instrument:
De waardering van een financieel instrument vindt plaats conform de artikelen 3:69a e.v. Wft en artikelen 9 tot en met 16 van de Solvency II Verordening. Daarnaast zijn de EIOPA ‘Richtsnoeren voor de opname en waardering van andere activa en passiva dan technische voorzieningen’ (EIOPA-BoS-15/113) relevant. De waardering van een financieel instrument kent mogelijk naast een beste schatting van de opbrengsten een risicopremie voor het risico dat het financiële instrument afdekt. Deze risicopremie is vergelijkbaar met de risicomarge van het afgedekte risico, maar de berekening en omvang van deze risicopremie kan afwijken van de Solvency II risicomarge; de waardering van het financiële instrument inclusief de risicopremie is een marktconsistente waardering in lijn met artikelen 9 tot en met 16 van de Solvency II Verordening, terwijl de verzekeraar de risicomarge berekent volgens artikelen 37 tot en met 39 van de Solvency II Verordening. Daarnaast kent de waardering van het financiële instrument niet alleen een afslag voor de verwachte verliezen als gevolg van wanbetaling, maar ook een extra afslag voor de risicovergoeding voor dit kredietrisico.
Bij de berekening van de risicomarge veronderstelt de verzekeraar dat de referentieonderneming volgens artikel 38 van de Solvency II Verordening het financiële instrument ter afdekking van een risico niet overneemt. Het afdekken van een risico met een financieel instrument verlaagt dus niet de risicomarge. Daar tegenover staat dat de waardering van het financiële instrument wel een risicopremie kan hebben die bijdraagt aan het eigen vermogen. De waardering van bedragen die met de overeenkomst kunnen worden verhaald op andere (her-)verzekeraars en special purpose vehicles kennen geen risicomarge of risicopremie; op die manier impliceren deze instrumenten een verlaging van de risicomarge en dragen zij op deze manier bij aan het eigen vermogen van de verzekeraar.