Antwoord:
Artikel 150m, tweede lid, Pw bepaalt dat een pensioenfonds een voornemen tot interne collectieve waardeoverdracht moet melden bij DNB. DNB kan in de periode tussen de melding bij DNB en de beoogde datum van overdracht een verbod tot waardeoverdracht opleggen. Artikel 46b Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit uitvoering Pw en Wvb) bepaalt dat DNB het voornemen tot waardeoverdracht beoordeelt op vijf aspecten:
- het besluitvormingsproces
- financiële en andere risico’s
- de financiële effecten
- de collectieve actuariële gelijkwaardigheid
- de evenwichtige belangenafweging door het fonds
Indien een voorgenomen besluit tot waardeoverdracht, naar oordeel van DNB, op een of meer van deze aspecten niet voldoet aan de wet- en regelgeving, is dat voor DNB aanleiding om een verbod op te leggen. Indien mogelijk zal DNB een pensioenfonds in de gelegenheid stellen om een eventueel gebrek tijdig te herstellen, waardoor DNB geen gebruik hoeft te maken van de verbodsbevoegdheid. Als een pensioenfonds niet voldoet aan de wettelijke kaders en niet kan of zal overgaan tot herstel van een gebrek, zal DNB in beginsel een verbod opleggen. Dit wijkt niet af van de huidige praktijk van beoordeling van collectieve waardeoverdrachten van of tussen pensioenfondsen.
DNB zal, indien DNB geen aanleiding ziet om een verbod op te leggen, het besluit om geen verbod op te leggen schriftelijk aan het pensioenfonds bevestigen.
Toelichting
DNB toetst een besluit van een pensioenfonds tot invaren op de vijf hiervoor genoemde aspecten. Bij ieder aspect kan het zijn dat een pensioenfonds niet aan een of meer van de daarop van toepassing zijnde wettelijke eisen voldoet, wat het opleggen van een verbod tot waardeoverdracht kan rechtvaardigen. Hierna worden per aspect enkele, niet-limitatieve voorbeelden gegeven van situaties waar DNB een verbod gerechtvaardigd kan achten.
Besluitvormingsproces
Het gaat er bij het besluitvormingsproces om dat het besluit van het bestuur om in te varen adequaat is onderbouwd, dat de fondsorganen tijdig zijn betrokken (artikel 150m, leden 4, 6 en 7 Pw), dat de fondsorganen daarbij van de juiste informatie zijn voorzien (artikel 46b Besluit Uitvoering Pw en Wvb) en dat adequaat met hun zienswijze is omgegaan.
Als een pensioenfonds niet aan alle wettelijk voorgeschreven eisen in het besluitvormingsproces heeft voldaan, is dat voor DNB aanleiding om een verbod op te leggen. Bijvoorbeeld als het verantwoordingsorgaan niet in de gelegenheid is gesteld om advies uit te brengen over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht. Maar bijvoorbeeld ook als een verantwoordingsorgaan wel in de gelegenheid is gesteld om advies uit te brengen, maar de verstrekte informatie aan dat fondsorgaan niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Dat kan het geval zijn als in de verstrekte informatie de kwantitatieve effecten van de collectieve waardeoverdracht niet of naar oordeel van DNB niet goed in beeld zijn gebracht of als er geen adequate motivering van evenwichtigheid aan het verantwoordingsorgaan is verstrekt of een onjuiste uitleg van transitie-effecten. Dan kan het verantwoordingsorgaan de wettelijke adviestaak niet afdoende verrichten.
Financiële en andere risico’s
DNB toetst of het pensioenfonds een adequate analyse heeft gemaakt van de financiële en niet-financiële risico’s van de voorgenomen interne collectieve waardeoverdracht en of het pensioenfonds deze risico’s adequaat kan beheersen. Een pensioenfonds onderbouwt de beheersing van deze risico’s in het implementatieplan. DNB beoordeelt in elk geval de operationele en IT-risico's, databeschikbaarheid, datakwaliteit en procesbeheersing, de uitbestedingsrisico’s, de financiële risico’s en de wijze waarop het pensioenfonds deze risico's voornemens is te beheersen.
Met betrekking tot de hiervoor genoemde risico's moet een pensioenfonds op grond van artikel 46 Besluit uitvoering Pw en Wvb in het implementatieplan ook een analyse opstellen. Als een pensioenfonds, in het implementatieplan, geen adequate risicoanalyse heeft opgesteld, kan het pensioenfonds niet aantonen dat het deze risico’s adequaat kan beheersen. Dat is voor DNB ook reden om een verbod op te leggen.
Als bijvoorbeeld uit het implementatieplan dan wel uit de controle door de externe accountant of externe IT-auditor blijkt dat de kwaliteit van de pensioendata op het transitiemoment onvoldoende geborgd is, kunnen bestaande pensioenrechten en –aanspraken niet verantwoord naar individuele vermogens worden omgerekend. Uit de toelichting in het Besluit Toekomst Pensioenen volgt dat bevindingen die wijzen op materiële tekortkomingen in de data, waardoor de voor het invaarbesluit benodigde berekeningen een onjuist beeld kunnen geven, vóór het nemen van het invaarbesluit moeten zijn opgelost. Als dat niet is opgelost, is dat voor DNB aanleiding een verbod op te leggen.
Financiële effecten
Bij de toets op financiële effecten gaat het er onder meer om of de om te zetten aanspraken op de juiste wijze zijn gewaardeerd, of daarbij gebruik is gemaakt van de daarbij wettelijk voorgeschreven omrekenmethoden (artikel 150n Pw) en of voldaan is aan de daarbij geldende wettelijk gestelde randvoorwaarden. Als de door het pensioenfonds gehanteerde omrekenmethode niet op correcte wijze is toegepast, waardoor aanspraken niet op de juiste wijze worden gewaardeerd, is dat aanleiding om een verbod op te leggen. Een niet correcte waardering van pensioenaanspraken kan immers leiden tot een onjuiste toerekening van fondsvermogen aan de persoonlijke pensioenvermogens.
Voorts gaat het hier om de vraag of een pensioenfonds heeft voldaan aan de vereisten voor de initiële vulling van solidariteits- dan wel risicodelingsreserve of het compensatiedepot. Als daar niet aan is voldaan, is dat voor DNB aanleiding om een verbod op te leggen.
Collectieve actuariële gelijkwaardigheid
Deze wettelijke verplichting bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste de eis dat de te verwerven pensioenrechten voor mannen en vrouwen gelijk zijn. Dit vloeit voort uit de wetgeving omtrent gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Overlevingskansen tussen mannen en vrouwen zijn verschillend, maar dit mag er niet toe leiden dat mannen en vrouwen die hetzelfde pensioen hebben opgebouwd na de collectieve waardeoverdracht verschillende aanspraken krijgen. Ten tweede houdt collectieve actuariële gelijkwaardigheid in dat er op collectief niveau sprake moet zijn van actuariële gelijkwaardigheid. Dat betekent dat al het vermogen dat de pensioenuitvoerder voor de pensioen- en aanspraakgerechtigden van het pensioenfonds beheerde bij de interne collectieve waardeoverdracht betrokken moet worden. Als een pensioenfonds niet aan deze vereisten voldoet, is dat voor DNB aanleiding om een verbod op te leggen.
Evenwichtige belangenafweging
Een pensioenfonds zal moeten besluiten of er aanleiding is om op grond van artikel 150l, vierde lid Pw, het verzoek van sociale partners om in te varen af te wijzen. Indien het pensioenfonds geen aanleiding ziet tot afwijzen, zal het pensioenfonds op grond van artikel 46b, eerste lid Besluit uitvoering Pw en Wvb aan DNB nog wel moeten onderbouwen op welke wijze is voldaan aan de verplichting tot evenwichtige belangenafweging als bedoeld in artikel 105, tweede lid, Pw en hoe het pensioenfonds zo goed mogelijk voorkomt dat het invaren voor (een deel van) de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden tot onevenwichtig nadeel leidt (artikel 150l, vierde lid, onder b, Pw).
Artikel 105, tweede lid, Pw is een open norm die zich richt tot het pensioenfonds. De toetsing van een open norm als de evenwichtige belangenafweging door DNB is dan een marginale toetsing. De toezichthouder betrekt de specifieke omstandigheden van het pensioenfonds en weegt deze omstandigheden mee bij de beoordeling of aan de norm is voldaan. DNB toetst of de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever adequaat zijn meegenomen in de belangenafweging. DNB toetst in dat kader of de gehanteerde informatie correct is, of het bestuur zijn besluit en onderbouwing ook (mede) op die informatie heeft gebaseerd en of in het besluitvormingsproces de fondsorganen zijn voorzien van de juiste informatie. Als van de uitkomst van de belangenafweging gesteld kan worden dat (een deel) van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden zich niet op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen, terwijl voldaan is aan alle hiervoor genoemde eisen, kan dit voor DNB alsnog aanleiding zijn een verbod op te leggen.